In de grammatica is een lijdend voorwerp (LV) het zinsdeel dat de handeling of werking van het werkwoord direct ondergaat. Het lijdend voorwerp is dus het onderwerp van de handeling of werking.
In de zin “Ik eet een appel” is “appel” het lijdend voorwerp. De handeling van het werkwoord “eten” wordt direct ondergaan door de appel.
Het lijdend voorwerp kan uit één woord bestaan, zoals in het voorbeeld hierboven. Het kan ook uit meerdere woorden bestaan, zoals in de zin “Ik heb een nieuwe fiets gekocht.” In deze zin is “fiets” het lijdend voorwerp. Het bestaat uit twee woorden: “nieuwe” en “fiets”.
Het lijdend voorwerp kan ook een bijzin zijn, zoals in de zin “Ik weet niet wat ik moet eten.” In deze zin is “wat ik moet eten” het lijdend voorwerp. Het bestaat uit de bijzin “wat ik moet eten”.
Het lijdend voorwerp kan worden herkend door de volgende vragen:
- Wie of wat wordt er iets aangedaan?
- Wie of wat wordt er iets mee gedaan?
- Wie of wat wordt er iets van?
In de zin “Ik eet een appel” zijn de volgende vragen te stellen:
-
Wie of wat wordt er iets aangedaan?
- De appel
-
Wie of wat wordt er iets mee gedaan?
- De appel
-
Wie of wat wordt er iets van?
- De appel
In alle gevallen is het antwoord “appel”, dus is “appel” het lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp kan in een zin worden vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. In de zin “Ik eet een appel” kan “appel” worden vervangen door “hem” of “haar”. De zin wordt dan:
Ik eet hem/haar.
In het Nederlands wordt het lijdend voorwerp meestal voor het werkwoord geplaatst. In het Engels wordt het lijdend voorwerp meestal na het werkwoord geplaatst.