Aardbevingen ontstaan in de aardkorst, de buitenste laag van de aarde. De aardkorst bestaat uit een aantal grote platen die op elkaar bewegen. Als deze platen tegen elkaar aanbotsen, langs elkaar schuiven of uit elkaar drijven, kan dit spanning opbouwen in de aardkorst. Als deze spanning te groot wordt, kan de aardkorst scheuren en ontstaat er een aardbeving.
De plek waar de aardbeving ontstaat, wordt het hypocentrum genoemd. Het epicentrum is de plek aan de oppervlakte van de aarde die zich boven het hypocentrum bevindt. De kracht van een aardbeving wordt gemeten op de schaal van Richter. De schaal van Richter is een logaritmische schaal, wat betekent dat elke stap op de schaal een toename van 10 maal de energie vertegenwoordigt.
De meeste aardbevingen vinden plaats langs de rand van de aardplaten. Deze gebieden worden ook wel tektonische actieve gebieden genoemd. Enkele van de meest tektonisch actieve gebieden op aarde zijn:
- De ring van vuur in de Stille Oceaan
- De Midden-Atlantische Rug
- De Alpiene gordel
- De Himalaya
Aardbevingen kunnen ook worden veroorzaakt door menselijke activiteiten, zoals gaswinning of mijnbouw. Deze aardbevingen worden geïnduceerde aardbevingen genoemd.