In het schaken kunnen alleen de pion en de loper schuin verplaatsen.
Pion
Een pion kan alleen schuin vooruit slaan. Dit betekent dat een pion alleen een ander stuk kan slaan dat zich op een veld direct naast hem en een veld voor hem bevindt. Een pion kan dus niet schuin vooruit lopen.
Loper
Een loper kan in elke richting schuin verplaatsen, ongeacht of er andere stukken op de tussenliggende velden staan. Een loper kan dus ook over andere stukken heen springen.
Een voorbeeld van een schuine zet met een pion is van e2 naar f4. Dit is een slaanzet, omdat de pion een zwart stuk op f4 slaat.
Een voorbeeld van een schuine zet met een loper is van a1 naar c3. Deze zet is niet een slaanzet, omdat er geen stuk op c3 staat.
In het algemeen kunnen schaakstukken dus alleen schuin verplaatsen als er geen andere stukken op de tussenliggende velden staan.